De pijn van het Tieltse zwijn
Dat het gruwelslachthuis weer open mag, maakt Mariella Debille ongerust. Want dierenwelzijn zit niet in de filosofie van het bedrijf.
De kogel is door de kerk. Het gruwelslachthuis hervat zijn activiteiten.
Het moment suprême bij de aankondiging van de heropening werd geleverd door Thomas De Roover-De Brauwer, CEO van het slachthuis. Met veel bombarie had hij het over een actieplan dat de burger opnieuw het vertrouwen moet geven dat alles peis en vree is en varkentjes huppelend van plezier een vredig einde tegemoet gaan.
Wel, mijnheer De Roover, spijts uw bedoelingen de burger te sussen doet een zinnetje dat u achteloos uitte, u de das om. En dat luidde: ‘vanaf nu zal wekelijks dierenwelzijn ook een agendapunt zijn’.
Nu pas? Het feit alleen al dat u dit zegt, bewijst dat u de klok wel hoort luiden maar de klepel duidelijk nog niet weet hangen.
Het openbaar maken van de wanpraktijken in uw slachthuis heeft ertoe geleid dat u in een precaire situatie verkeert en dat u nu wel iets moet ondernemen. Maar dierenwelzijn zit niet in uw bedrijfsfilosofie en daar knelt het schoentje. Controles, al dan niet met camerabewaking, zullen de goede varkenszaak niet dienen. Tijdelijk misschien, structureel zeer zeker niet.
Wereldautoriteit op vlak van slachtprocedures en dierenwelzijn, Temple Grandin, vestigt in tal van publicaties de aandacht op het belang van de persoon die de handelingen met de dieren uitvoert en wijst vooral ook op de cruciale rol van het bedrijfsmanagement om tot beste praktijken te komen. Ú, meneer De Roover, bent de spil in het creëren van een bedrijfscultuur waar dierenwelzijn een prioriteit dient te zijn. Woorden en actieplannen brengen geen zoden aan de dijk als er geen authentieke intentie leeft om uw slachtdieren een zo waardig mogelijk einde te bezorgen.
Een aantal zaken zijn zorgwekkend. De economische focus van dit slachthuis is zo groot dat het waarborgen van dierenwelzijn onmogelijk wordt. Hoe talrijker de dieren die in een systeem gepropt worden, hoe groter de kans dat procedures falen. De doelstelling van Tielt om de capaciteit op te drijven van 1,5 miljoen dieren per jaar naar 2,5 miljoen doet vragen rijzen. Het management kan niet anders dan geweten hebben dat het niet goed liep met de dieren.
De betrokkenheid en kennis van werknemers op de vloer vormen een ander heikel punt. Laaggeschoolden of buitenlandse werkkrachten moeten de loonkost drukken en de winst vergroten. Door de taaldiversiteit wordt communicatie soms herleid tot pictogrammen. Aandacht voor dierenwelzijn blijkt geen criterium te zijn. Bij de tijdelijke, losse medewerkers die via een onderaannemer werken, zijn verbetermogelijkheden nihil. Maar ook bij de vaste medewerkers zal men inventief en vooral authentiek uit de hoek moeten komen. Mensen die toevalligerwijs wel een hart voor dieren hebben, stompen af of nemen de benen in dergelijke omgeving. Een vaste managementmedewerker met kennis en gevoeligheid voor dierenwelzijn in het bedrijf zou geen overbodige luxe zijn.
En dan is er de beloofde ‘functionaris voor dierenwelzijn’. Of die er nu wel of niet was, het is volledig fout gelopen. Bezinnen over de werkelijke invulling van die functie, competenties en vooral over de onafhankelijkheid van die functie zou goed zijn. Anders zou het begrijpelijk zijn dat die functionaris voor dierenwelzijn de hand niet gaat bijten die het loonbriefje schrijft.
Maar ook nodig: ‘respect’ voor hen die dag in dag uit hun steentje proberen bij te dragen en aandacht vragen voor de slachtdieren, in moeilijke omstandigheden. Ik heb het over de collega’s dierenartsen met opdracht, over de inspecteurs. Ze bestaan en zijn broodnodig.
En om af te sluiten: actieplannen met controles, procedures, pictogrammen of gebarentaal zullen niet werken als niet ook de kern, het hart van de zaak erbij is. Dus behalve ’geef hen kaars en bril’, werf ook aan die uilen met een wil.