Als de dieren konden spreken, zou het mogelijk zijn dat een hond aan Aquí vraagt: ‘En? Kun jij ook spreken?’ ‘Natuurlijk,’ zou Aquí zeggen, ‘alle dieren kunnen spreken, waarom zou ik het niet kunnen?’ ‘Misschien omdat je doofstom was geboren,’ zou de hond zeggen, een dalmatiër die Staf heet. ‘Nee, ik ben heel gezond geboren,’ zegt Aquí, ‘in tegenstelling tot jou met je manke poot. Heb je een ongeluk gehad?’ ‘Nee,’ zegt Staf, ‘ik ben zo geboren. M’n vader heeft ook een manke poot, en m’n broer Stef ook.’ ‘Dus jij heet Staf en je broer heet Stef,’ zegt Aquí, ‘is dat niet een beetje belachelijk? Hoe heet je zus? Stuf?’ ‘Ik heb geen zus,’ zegt Staf, ‘althans nu niet meer, ik had er wel een, maar die is onder een auto gekomen, mede omdat ze niet goed zag waar ze liep want ze was blind.’ ‘Jullie hebben nogal wat gebreken in de familie,’ zegt Aquí, ‘mank lopen, blind zijn, wat niet nog allemaal?’ ‘M’n moeder kan niet blaffen,’ zegt Staf. ‘Tjonge,’ zegt Aquí, ‘wat zijn jullie voor een zootje rare beesten.’ ‘En toch ben ik een gelukkige hond,’ zegt Staf, ‘m’n baasjes zijn erg lief voor mij. Dimitri en Nathalie heten ze.’ ‘Ach zo,’ zegt Aquí, ‘en ik die dacht dat ze Stif en Stof zouden heten.’ ‘Nee,’ zegt Staf, ‘het zijn Dimitri en Nathalie. Dimitri werkt in de haven van Gent, als losser van containers, en Nathalie geeft les in het tweede studiejaar.’ ‘Als ze allebei van huis zijn, waar verblijf jij dan?’ vraagt Aquí. ‘In m’n bench,’ antwoordt Staf. ‘Jij moet soms uren en uren in een bench zitten?’ zegt Aquí. ‘Ja, dat wel,’ zegt Staf, ‘en dat hangt me wel eens de keel uit, zeker als ik dringend naar het toilet moet.’ ‘Als het zo zit,’ zegt Aquí, ‘zou ik jouw baasjes alleszins geen lieve mensen noemen. Dierenbeulen zijn het. Je de hele dag in een bench opsluiten, hoe durven ze? Mocht ik jou zijn, ik zou ontsnappen aan die hufters.’ ‘Nu je het zegt,’ zegt Staf, ‘dat is inderdaad niet erg lief van Dimitri en Nathalie, me continu in die bench laten vegeteren, maar de kwestie is dat ik dacht dat zulke dingen normaal waren, dat alle honden soms een hele tijd in een bench moeten blijven.’ ‘Normaal?’ zegt Aquí, ‘laat je nakijken, Staf. Dat is helemaal niet normaal. Een hond hoort niet in een bench, behalve als hij daar zelf voor kiest. Ik ga in m’n bench liggen als ik daar zin in heb, met de deur open, en als ik zin heb om terug uit de bench te komen, dan doe ik dat.’ ‘Dan moet jij wel héél lieve baasjes hebben,’ zegt Staf. ‘Dat is zo,’ zegt Aquí, ‘het zijn fantastische baasjes. Enerzijds is er Herman, een wat oudere man, en die is schrijver, misschien ken je hem, Herman Brusselmans.’ ‘Nee, van dat baasje heb ik nog nooit gehoord,’ zegt Staf. ‘De meeste honden kennen hem niet,’ zegt Aquí, ‘maar ja, hij schrijft dan ook boeken voor mensen en niet voor honden, die meestal toch niet kunnen lezen. Kun jij lezen?’ ‘Nee,’ zegt Staf. ‘Ik wel,’ zegt Aquí, ‘maar ik zit liever op m’n varkensbot te knauwen dan te lezen. Maar goed, Herman is een uitstekend baasje, die geregeld met mij gaat wandelen, mij hapjes voert, met mij en m’n knuffels speelt, en dan gooit hij dus een knuffel weg, en ik hol er achteraan en breng ‘m terug.’ ‘Dimitri en Nathalie gooien nooit met knuffels,’ zegt Staf. ‘Het begint me steeds meer te verbazen dat jij hen lief noemt,’ zegt Aquí, ‘lief zijn is heel wat anders. Herman is lief. En anderzijds is er ook m’n andere baasje, Lena. Dat is de liefste van allemaal. Die onderneemt lange trektochten met mij, en dan mag ik los van de lijn door de bossen hollen, en ook van haar krijg ik hapjes en ook zij gooit met m’n knuffels, en zij poetst geregeld m’n tanden, doet mij in bad, zodat ik altijd lekker ruik, en zij en Herman geven mij geregeld kusjes op m’n snoet. Geven die Dimitri en die Nathalie jou ooit kusjes op je snoet?’ ‘Nooit,’ zegt Staf. En hij begint te huilen. Want als de dieren konden spreken, zouden ze waarschijnlijk ook kunnen huilen. ‘Mag ik bij jou en Herman en Lena komen wonen?’ vraagt Staf snikkend. ‘Dat zal niet lukken,’ zegt Aquí, ‘we hebben te weinig plaats. Maar nu moet ik naar huis, m’n eten zal klaar staan. Tot ziens!’ De twee sprekende honden nemen afscheid. Maar helaas kunnen de dieren niet spreken. Als ze dat wel konden zouden ze, zoals zonet bleek, heel wat te vertellen hebben.
Herman Brusselmans: De sprekende dieren
Als de dieren konden spreken, zou het mogelijk zijn dat een hond aan Aquí vraagt: ‘En? Kun jij ook spreken?’ ‘Natuurlijk,’ zou Aquí zeggen, ‘alle dieren kunnen spreken, waarom zou ik het niet kunnen?’ Met dank aan Herman Brusselmans, Lena, Aquí en Staf