"Onze relatie met dieren is altijd al buitengewoon veelkantig, ambivalent en vol tegenstrijdigheden geweest. Een dier is zowel onze beste en trouwste vriend als onze beangstigende vijand, hij is onze bondgenoot en rivaal, voorwerp van zowel fascinatie, ontzag en bewondering als van misprijzen, walging of onverschilligheid. Dieren die we hebben weten te onderdrukken en controleren zetten we in als een instrument voor uiteenlopende doelen (voedsel, arbeidskracht, experiment, entertainment, gezelschap). Sommige dieren (de meest aaibare) behandelen we soms beter dan onze soortgenoten, maar over het algemeen tonen we ons in onze relatie tot dieren van onze meest ongevoelige, wreedaardige en immorele kant.
Zelf ben ik rond mijn twaalfde vegetariër geworden, in een milieu en in een tijd waarin dat allesbehalve vanzelfsprekend was. Mijn grootouders langs moederskant waren boeren en hielden kippen, schapen, koeien, varkens. Als kind was ik meermaals getuige van slachtingen. Ik herinner me nog levendig de geladen sfeer die er heerste telkens er een dier werd gedood. Ik vergeet nooit de doodskreet van een varken dat geslacht wordt. Het snoert de keel dicht en gaat door merg en been. Aan elke slachting ging een gruwelijke levensstrijd vooraf: het dier dat gedood moest worden, verzette zich telkens uit alle macht, alsof het zijn lot voorvoelde. Het werd steeds hardhandig en met zweepslagen de stal in gedwongen, waar de halsslagader werd doorgesneden. Het bloed gutste in een zinken bak, het stervende dier wankelde en zeeg neer op de betonnen vloer, de poten maalden wild in het rond, totdat tenslotte alle kracht en leven eruit verdwenen was.
Dergelijke taferelen troffen me in die mate dat ze me deden besluiten geen vlees meer te eten, wat me steevast op hoongelach, onbegrip of meewarigheid kwam te staan en me sociaal veroordeelde tot de rol van vreemde buitenstaander. Sindsdien heb ik tijdens ontelbare etentjes iedere keer weer – tot vervelends toe - die keuze moeten verantwoorden en werd ik hierbij steeds in een verdedigende positie gedwongen. Door mijn besluit stelde ik de vanzelfsprekendheid van bepaalde praktijken, gewoonten en tradities in vraag, wat sommige mensen persoonlijk namen, alsof ik hun door mijn “afwijkend” gedrag moreel veroordeelde. Hoewel ik nooit iemand per sé wou overtuigen, viel me altijd op hoe emotioneel en soms zelfs agressief mensen reageerden tijdens discussies. Kennelijk zijn mensen niet volledig onverschillig t.a.v. dieren; de felheid waarmee ze reageren en de moeite die ze zich getroosten om hun gedrag te rationaliseren, duidt op zijn minst ook op een morele gevoeligheid m.b.t. deze problematiek.
Tussen mensen en dieren zijn er zonder enige twijfel zowel grote verschillen als grote gelijkenissen. De positie die geen rekening houdt met het welzijn van dieren, negeert de gelijkenissen, de positie die dieren gelijkschakelt met mensen negeert de verschillen. De meest waard bevorderende positie is die die zowel de verschillen als de gelijkenissen in acht neemt. Sowieso hebben dieren niet alle verlangens die mensen hebben, en hun (wellicht pre-reflexief) begrip van de wereld zal ook wellicht sterk verschillen van dat van ons; maar het is desalniettemin aannemelijk dat ze bepaalde behoeften en verlangens met ons delen, zoals ze ook wellicht sommige ervaringen op eenzelfde manier als wij beleven - ik denk dan aan bepaalde biologische mechanismen en strategieën in functie van zelfbehoud en voortplanting. Want net als wij, zijn ook zij aan het overleven. En ook zij zoeken comfort en vermijden ongemak, ook zij uiten (gradaties van) emoties en belichaamde ervaringen. Ook zij zoeken naar voedsel en water, naar beschutting en gezelschap, naar bewegingsvrijheid en pijnloosheid. Dus naast de vele verschillen, zijn er vele moreel relevante overeenkomsten. En dan komt het neer op wat Singer (in navolging van Bentham) stelde: pijn en lijden zijn slecht in zichzelf en moeten worden voorkomen of geminimaliseerd, los van ras, geslacht, intelligentie, sociale klasse of species van het wezen dat lijdt."